Bloedspoor
De wind waait guur in het gezicht van Mary, maar blijkbaar heeft haar hond Pippo daar geen last van. Hij volgt een spoor en trekt aan zijn riem. Ze kijkt vluchtig over het randje van haar sjaal, om te zien waar haar hond naartoe wil, dan schiet haar adrenaline ineens omhoog. Knipperend met de ogen probeert ze het bloedspoor, dat felrood in de grauwe bevroren sneeuw ligt, te volgen. Bang loopt ze achter haar hond aan.
‘Het zal wel een gewond dier zijn!’ zegt ze tegen Pippo, als hij sneller wil lopen. Dan, als Mary weer in de verte kijkt, ziet ze iets liggen in een greppel en ze blijft stokstijf staan. ‘Dat…, dat is geen dier,’ en ze slikt even, ‘maar een mens?’ zegt ze twijfelend. Schichtig kijkt ze om zich heen en ze krijgt het nog kouder, ‘Pippo, voet!’ zegt ze tegen haar hond, als ze hem het commando geeft om naast haar te gaan lopen. Ze steekt een hand in haar jaszak, controleert of ze haar mobiel mee heeft, en loopt langzaam naar het lichaam.
Als Pippo dan ineens begint te blaffen en hard aan zijn riem rukt, laat Mary die van schrik los. Haar hond rent naar het lichaam en blijft blaffend en kwispelend staan.
Wie is het? denkt ze, Pippo reageert normaalgesproken erg argwanend, en gromt naar iedereen! Ze versnelt haar pas als ze de donkerbruine werkjas herkent.
‘Papa, Papa! Wat is er gebeurd?’ Ze laat zich in de greppel glijden en wiebelig houdt ze zich in evenwicht op het bevroren water. Hij ligt op zijn buik in een grote plas bloed. ‘Papa!’ schreeuwt ze luid, en in trance probeert ze zijn hoofd een beetje om te draaien, dat koud en stug aanvoelt. Zijn gezicht zit onder de schaafwonden, zijn neus staat scheef en heeft gebloed. Met trillende handen pakt ze haar mobiel en tikt het nummer van haar broer in, die in de boerderij aan het werk is.
‘Geen ontvangst!’ zegt ze pissig, terwijl ze haar telefoon dichtklapt. Ze kijkt over het land naar haar huis, dan naar de boerderij ernaast, waar de auto van haar broer staat.
‘Kom Pippo,’ en samen rennen ze naar huis, als uit de grijze lucht kleine vlokjes sneeuw beginnen te vallen.
Mary opent wild de deur en roept haar broer.
‘Chris, Chris! Waar zit je?’ Ze loopt direct naar de telefoon en tikt het nummer in van de politie.
‘Chris!’ roept ze nog een keer, kijkend naar de deur die naar de kippenschuur leidt, en op hetzelfde moment neemt de politie op.
‘Ik heb hulp nodig,’ begint Mary, terwijl ze zich omdraait, en ziet niet dat de deur achter haar langzaam opengaat.
‘Ik heb mijn vader gevonden en ik denk dat hij vermoord is.’ Ze beantwoordt de vragen, terwijl een persoon haar strompelend nadert. Als Mary, nadat ze haar adres heeft opgegeven, ophangt, draait ze zich roepend om. ‘Chri…,’ Ze schrikt zich rot als haar broer zich in haar armen laat vallen.
‘Mary, je moet vluchten, nu!’ prevelt Chris, en valt dan levenloos uit de armen van zijn zus, op de grond. De afgebroken riek steekt nog steeds in zijn hart. Mary kijkt angstig om zich heen, hoort dan de ganzen luid snateren, als waakhonden.
In een reflex rent Mary naar haar huis om de autosleutels te halen, en het valt haar op dat de achterdeur een klein stukje openstaat.
‘Pippo!’ schreeuwt ze, en ze stapt aarzelend naar binnen. Met de deurkruk in haar hand, kijkt ze naar de inboedel, die over de grond verspreid ligt. Ze schrikt als ineens haar hond komt aanrennen en naast haar gaat staan. Ze aait hem nerveus over zijn kop terwijl haar ogen de kamer snel onderzoekend rondkijken. Angstig loopt ze naar de fruitschaal, waar gewoonlijk haar autosleutels in liggen. De schaal ligt omgekeerd op de eettafel en in paniek kijkt ze in het rond, denkend aan haar reservesleutel. Ze loopt met grote passen naar de koelkast, opent die en pakt het potje met appelkaneeljam. Als Mary het potje opendraait, haalt ze haar autosleutel eruit en zegt vluchtig, met haar ogen een tel gesloten: ‘Dank je mam.’ Ze vond het altijd een belachelijk idee van haar moeder om belangrijke dingen in potjes in de koelkast te bewaren, maar nu begrijpt ze waarom!
Mary rent met haar hond achter zich aan naar haar auto en sluit het portier direct wanneer ze zitten. Met trillende handen steekt ze de sleutel in het contactslot, als haar hond argwanend begint te grommen. Mary kijkt verschrikt op en angstig in het rond, terwijl de motor start.
‘Wat is er Pippo?’ Ze kijkt in haar spiegeltje en ziet haar hond op de achterbank zitten, kijkend naar de boerderij. Ze zet de auto in de eerste versnelling en rijdt glibberig van het pad naar de weg toe. Zuchtend denkt ze aan haar moeder, die het hier nooit naar haar zin heeft gehad.
‘Veel te afgelegen!’ riep ze altijd. Ze kwam uit het hartje van Maastricht, maar was zo verliefd dat ze de stad verliet nadat ze getrouwd waren. Ze vertrokken naar een klein dorpje in Limburg, om de pluimveehouderij over te nemen van haar schoonouders. Het boerenleven met de kippen, kalkoenen en ganzen vond ze heerlijk, maar dat de buren een kilometer verderop woonden vond ze maar niets!
De buren! flitst het ineens door Mary heen, boer Martijn en zijn drie zonen zijn zeker thuis! Ze slaakt een gilletje als haar auto even scheef dreigt te gaan, maar door haar angst stuurt ze op het juiste moment tegen.
‘Rotsneeuw!’ mompelt ze fronsend en kwaad, ‘van mij mag de lente wel beginnen!’ Ze kijkt in haar spiegeltje als haar hond, die opzij kijkt, weer begint te grommen. Haar adem stokt even als ze haar vader weer daar in de greppel ziet liggen, onder een dun laagje pasgevallen sneeuw.
Ze draait het pad op van de buren en begint hard te toeteren, waarop de middelste zoon verbaasd naar buiten komt.
‘Mary, wat is er?’ zegt Bas, als hij het portier opent.
‘Ze hebben mijn vader en mijn broer vermoord,’ en ze begint te huilen. Bas legt een arm om Mary heen en neemt haar mee naar binnen, terwijl hij huiverend om zich heenkijkt als Pippo grommend in de auto achterblijft.
Een paar dagen na de begrafenis heeft Mary moed verzameld om samen met Bas en zijn oudste broer Bobby naar de boerderij te gaan. Mary heeft sinds de moord geen stap meer in haar huis gezet, en bij de buren gelogeerd. De beide broers hadden de zorg voor het pluimvee overgenomen, maar Mary mistte het gekakel om zich heen. De angst was nu ook minder, omdat de politie iemand had opgepakt.
Met knikkende knieën stapt ze uit de auto en roept haar hond. Hij springt enthousiast uit de auto en loopt kwispelend naar de boerderij. Mary stapt als laatste naar binnen, sluit haar ogen en zucht diep. Ze ziet in gedachten haar broer weer voor zich, maar het gevoel wordt minder als ze haar ogen weer opent. De plek waar Chris dood neerviel, is schoongemaakt, en er staat een groot boeket met lint. Dan lopen ze samen tussen de verschillende kippenrennen door, en het valt Mary op hoe rustig het pluimvee is.
‘Willen jullie een kop koffie, dan gaan we even naar mijn huis!’ vraagt ze, terwijl ze zich omdraait.
‘Lekker!’ roepen de broers in koor en lachend lopen ze naar het naastgelegen huis. Zelfs Pippo komt op de vrolijkheid af, en volgt ze. Mary voelt zich, ondanks dat ze onzeker was, goed en leest de post, terwijl de broers de dieren gaan voeren.
‘Vreemd,’ zegt ze fronsend, als ze een brief opent met een bekend handschrift, en nog verbaasder is Mary als ze de eerste regel daarvan leest. “Lieve Mary, als je dit leest ben je waarschijnlijk in gevaar!” een rilling bekruipt haar en uit gewoonte roept ze haar hond. Dan leest ze verder.
“Het ongeluk van je moeder, dat ze tijdens het mengen van het voer was uitgegleden en daardoor voorover in de silo was gevallen, is niet helemaal waar, iemand heeft haar geduwd!” Mary schrikt en kijkt even op naar haar hond, die voor haar zit.
“Ik word door iemand gechanteerd. Voor hem zijn wij een sta-in-de-weg! Hij heeft al meerdere dingen uitgehaald, en na de dood van je moeder, ons ook bedreigd. Ga met deze brief zo snel mogelijk naar de politie, wij konden hun hulp niet inschakelen, omdat ze dan jou zouden vermoorden.” Versteend leest Mary de brief nog een keer en als ze de laatste woorden leest, zegt ze zachtjes: ‘Ik ook van jou papa!’ Dan gromt Pippo en Mary staat verschrikt op als Bas ineens de kamer binnenkomt.
‘Wat is er, je ziet spierwit!’ Hij loopt op haar af en kijkt naar de brief die Mary hem aanreikt.
‘De hufters!’ zegt Bas kwaad, pakt de telefoon en kiest het nummer van de politie.
‘Mary, weet je dat wij ook dreigbrieven hebben gehad! Maar dat is van de één op de andere dag gestopt, nadat we de politie hadden ingeschakeld!’ Mary kan haar tranen niet bedwingen en huilt in de armen van Bas, die haar gemoedelijk een kus op haar wang geeft.
‘Ik wacht buiten de politie op,’ zegt Bas, als ze stopt met huilen. Ze knikt en gaat zitten, maar springt angstig op als Pippo wild begint te blaffen. Ze draait zich om en ziet Bobby met een bijl in z’n schouder binnenstrompelen.
‘Mary vlucht, het is B…’ hij maakt zijn zin niet af omdat hij op de grond valt.
In paniek rent Mary naar de koelkast, opent de vleeswarendoos, haalt daar een klein pistooltje uit en rent kijkend om zich heen naar buiten.
Op het pad ziet ze Bas staan, maar hij draait zich verbaasd om als hij het pistool op hem gericht ziet.
‘Wat doe je nu?’ vraagt hij, en loopt op haar af.
‘Blijf staan, jij bent de moordenaar, vuile huichelaar! Gelukkig kon je broer het me nog zeggen voordat hij bewusteloos neerviel.’
‘Bobby, waar is hij, is hij dood?’
‘Zou je wel willen hè!’
‘Nee, echt niet Mary, snap je dan nog niet dat ik van je hou!’
Mary zegt niets meer en wacht op de politie. Zij voeren Bas geboeid af,
terwijl binnen het ambulancepersoneel een laken over Bobby’s hoofd doet.
Ondanks dat iedereen erop tegen was dat Mary de boerderij voortzet, besluit ze toch door te gaan.
Het einde van de winter is in zicht als Mary buiten haar hond roept. ‘Pippo!’ Verbaasd kijkt ze rond als haar hond niet reageert, dan ziet ze een bloedspoor dat naar de boerderij loopt, en gillend roept ze de jongste zoon van boer Martijn.
‘Bram, Bram!’
Sylvia